Antonius Ludovicus Reinerus Raupp ziet het levenslicht op 4 februari 1812 in het Bergeijkse gezin van Godefridus Matheus Raupp en Anna Wilhelma Loix. Zijn vader is prominent arts en lid van de Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en onderscheiden als Ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw.
Raupp is pastoor van de oude Martinuskerk aan de Kerkakkerstraat.
Hij maakt plannen voor de bouw van een nieuwe kerk, maar zal die niet meer gerealiseerd zien. Zijn voorkeur gaat uit naar een locatie ergens tussen zijn pastorie, nu huize Agnetendal, en de oude Martinuskerk, maar het wordt toch een andere plaats.
Schoolmeester Panken schrijft uitgebreid over zijn vriendschap met de Dommelse pastoor en documenteert nauwgezet diens leven, overlijden en uitvaart:
Den 10den October ontrukte de dood mij een der beste en dierbaarste vrienden in den WelEerw. Heer Ant. Ludovicus Reinerus Raupp, geboren te Bergeijk, sinds 20 jaren Pastoor te Dommelen, in den ouderdom van ruim 66 jaren overleden.
Na eenigen jaren geaarzeld te hebben om het priesterschap te aanvaarden werd hij in 1842 assistent te Veldhoven en hetzelfde jaar te Eersel, waar in 1843 de kapellanie in hem hersteld of hernieuwd is. Niet lang hierna koesterde hij het plan om als missionaris naar Amerika te vertrekken.
Te dien einde bevond hij zich, zonder zijne Ouders of familieleden hiervan, om ze niet te bedroeven, kennis gegeven te hebben, op reis en liet een klein portret van zijn persoon vervaardigen, hetwelk hij hen als afscheid en gedachtenis zou toegezonden hebben, indien hij zijn voornemen volvoerd hadde. Eer het voltooid was liet hij dit plan varen en bleef kapellaan te Eersel tot 1858, toen hij pastoor te Dommelen werd.
Hier was hij steeds zeer bedacht om kerk en pastorie, welke men van lieverlede eenigszins liet vervallen, door nieuwe te vervangen, doch is wegens de bezwaren uit geldelijke middelen en keuze over standplaats, hiermede achterwege gebleven. Goed financier zijnde verbeterde hij zijn bezit en dat der kerk. In zijne dagelijksche gewoonte was hij de nederigheid zelf en droeg soms een gewaad, dat soms aan het schamele grensde. Eene snelle en zelfs stoute opvatting paarde hij bij een goed geheugen en vriendschap. In alle zijn kerkelijke bedieningen zeer ervaren bestond bij hem tevens lust tot arbeid, reizen, lezen enz.
Niet sterk van gestel klaagde hij gedurig over den last, om, vooral bij slecht of koud weder, in den ochtend in de afgelegen parochiekerk de Mis te doen enz. Door de kerkelijke overheid is hem een paar malen, echter tevergeefs, eene andere standplaats aangeboden. Tot het nemen van een besluit ging hij in den regel niet ligtelijk over. Zijne gestalte was middelmatig, zijn hoofd op het bovendeel reeds lang geheel kaal, zijne haren overigens vergrijsd. Behalve het genoemde geschilderde portretje, wilde hij later geene andere afbeeldsels, van welke aard ook, van zijn persoon laten nemen.
Maandag 2 Sept. bezocht hij, vergezeld van Mej. Jeannette, zijne vrome en dienstvaardige Zuster, St. Oedenrode, ten einde zijne lieverlede verërgerende kwaal, beter te kunnen doen opmerken en behandelen door zijnen Broeder, de kundige docter aldaar en Vrijdags daaraanvolgende naar zijne parochie weder te keeren. God beschikte het anders. Zijn toestand duldde niet, naar zijne pastorie vervoerd te worden. Op zekeren nacht vreesde zijne Zuster en zijn Broeder, dat de lijder zijn’ dood nabij was, waarom de Pastoor van St. Oedenrode ontboden werd, om hem de laatste H. sacramenten toe te dienen. Toen deze den zieke genaderd was meende hij een lijk te zien: doch de lijder kwam weder bij en leefde nog tot 10, toen hij na een verblijf van 38 dagen in het huis zijns Broeders voor het geweld des doods bezweek. Vooral zijn de vier laatste weken zijne levens pijnlijk geweest. Hij droeg zijn vreeselijk lijden met voorbeeldig geduld en godsvrucht.
Met zijne Zuster sprak hij in dezen tusschentijd over de plaats zijner begraving. Mogt ze te Bergeijk geschieden dan verlangde hij die naast zijn Broeder enz., waarvan hij de rigting of het punt aanduidde. In dit geval moest evenwel zijn ligchaam in de kerk te Dommelen eerst gebragt worden en er eene uitvaart geschieden. Werd het aldaar ter aarde besteld dan verkoos hij zulks aan de westzijde naast Pastoor Berkers, die in 1839 aan den zuidkant der kerk begraven is. Met het oog op een nieuw kerkhof te Dommelen wilde Pastoor Raupp dat dan ook zijn lijk, daarop spoedig verlegd zou worden. Hij verlangde geen gemetseld graf, althans niet dan bogen om er een monument op te kunnen plaatsen. Na overleg of zijn lijk in zijne geboorteplaats of zijne gewezene parochie zou begraven worden besloot de familie, dit in laatstgenoemde plaats te doen, zooals maandag 15 Oct. geschied is. Zondag werd het in een’ prachtigen lijkwagen van St. Oedenrode, vergezeld van een paar rijtuigen, familieleden enz. derwaarts gevoerd en aan de grens der gemeente ontvangen door de gilde, gemeente en kerkbestuur, alle in deftige kleeding benevens een zeer groot aantal verdere inwoners uit Dommelen en vele vreemdelingen, vooral bevonden zich daarbij personen uit Valkenswaard.
Onder gelui der klokken trok de ordelijke, eenigszins akelige en aandoenlijke optocht naar de kerk, waarin de zware kostbare kist met het lijk in het schip, nabij de communiebank, geplaatst en aan het volk getoond werd. Gedekt met een prachtig lijkkleed stond dáár de kist van dien namiddag tot den volgende voormiddag 11 ure, toen ze in het graf werd nedergelaten. De assistent des Zondags in de kerk verzocht hebbende, dat eenige parochianen zich zouden aanbieden, om tijdens het verblijf van het lijk in de kerk daarbij te waken, boden zich daartoe 7 personen aan, welke zulks bij beurten gedaan hebben. Zij toefden bij afwisseling in het bij de kerk staande huis.
Hoewel de lijkmis of uitvaart tegen Maandag bepaald was om half 10 ure aan te vangen, had zulks schier één uur later plaats. De leden der gilde, van het zangcollegie, der familie van den overledene, de geestelijkheid uit den omtrek, eene zeer groote menigte inwoners van Dommelen en aangrenzende dorpen, begaven zich in orde van de pastorie, langs een’ omweg kerkwaarts.
Lang had men naar de komst van den HoogEerw. Abt der Kluis gewacht, doch deze avond bevond zich tijdig in de kerk zonder dat men zulks in de kerk wist. De klokken luidden 1 uur in 4 tempo’s vóór de Mis, tot dat de stoet in de Kerk was aangekomen. De dienst werd verrigt door den zeer Eerw. Deken, benevens zijn’ kapellaan en de Eerw. assistent der parochie; eerstgemelde hield op ’t altaar eene korte lijkrede. Behalve Zondag en Maandag zijn ook de klokken ter gedachtenis van den minzamen en bekwamen herder geluid Vrijdag en Zaterdag bevorens. Zijne uitvaart en begrafenis heb ik bijgewoond, te welken einde ik mij reeds ten half 10 ure bij de kerk bevond.
De bemiddelde Pastoor legateerde veel tot verschillende einden. Ruim veertig jaren mogt ik zijne vriendschap en zijn’ gemeenzamen omgang genieten, voornamelijk sinds zijne woning te Dommelen, waarin ik hem doorgaans maandelijks bezocht en lang met hem sprak dewijl hem zulks genoegen deed. Gedurig kwam hij ook bij mij, om onze te Bergeijk gelegen gronden te gaan bezigtigen of hem op andere wandelingen te vergezellen. Hoe vaak kwamen wij gezamenlijk van de eene of andere plaats terug! Nimmer ontbrak het ons aan stof, daar hij zeer gespraakzaam en met algemeene kennis begaafd was.
Een rouwbrief uit St. Oedenrode ontvangen hebben de ging ik Vrijdag na de begrafenis de familie ter pastorie Dommelen condoleeren etc. Aldaar had Maandag 28 dezer maand de verkooping der meeste nagelaten meubelen plaats, waarvan ik het einde- van 2 tot 3 ure nam:- bijwoonde. Hierna bezocht ik zijn graf. De leden van de dorpsgilde en van het zangcollegie waren toen in de bijgelegen herberg vergaderd, waar ze, namens de familie van den overleden Pastoor wegens comparitie bij de begrafenis enz. op bier onthaald werden.
Raupp wordt dus aanvankelijk begraven op het oude kerkhof aan de Kerkakkerstraat, maar na de realisering van de nieuwe kerk met kerkhof wordt zijn stoffelijk overschot overgebracht. Meester Panken doet weer verslag:
Verplaatsing of overbrenging van het lijk en monument van Pastoor Raupp. Sinds 7 jaren rustte het lijk van den bekwamen en dierbaren Pastoor Raupp op den ouden godsakker bij de nu afgebroken, parochiekerk te Dommelen, toen het in den laten namiddag en vroegen avond van 7 Oct. ’85 naar de nieuwe begraafplaats aan de nieuwe kerk aldaar is overgebracht. De 4 personen, die de zware kist droegen, waren zeer vermoeid. zoodat gedurige rust en 2 uren tijds noodig zijn geweest voor den afstand van 10 minuten, waarop de gezegde kerkhoven gerekend worden. Aan ’t lijk was nog weinige vergankelijkheid of verandering te bespeuren, van de priesterkleeding was slechts de kleur verbleekt. Op eene kar is in 3 ladingen het zware en uitstekende grafmonument, den volgenden dag vervoerd. Er is een nieuw steenen graf gemetseld, waaraan, behalve die van het oude afgebrokene nog 1000 nieuwe steenen gebezigd werden. Den 8 is het monument op het graf geplaatst. Zondag 11 sprak de Eerw. pastoor over deze vervoering van het lijk enz. zijns voorgangers, op den kansel in de hoogmis en over de verdiensten diens herders. Hij schetste hem o.a. als de voorname stichter der nieuwe kerk, dewijl hij wegens overleg en spaarzaamheid daarvoor fondsen verwierf. Daags hierna is zijn jaargetijde gehouden, waartoe de pastoor de bijwoning door de parochianen werd verzocht, die hieraan hebben voldaan. Ook Mevrouw dew. Raupp en hare jongste dochter, benevens Mej. Jeannette R. waren in de Mis tegenwoordig, welke ik ook zou bijgewoond hebben, indien ik niet verhinderd ware: ik kon daarbij mede eene plaats in ‘t rijtuig van Mevr. R. verkregen hebben.