Ter inleiding
De beplanting op begraafplaatsen in Nederland is in de loop der tijd sterk aan verandering onderhevig geweest. Niet alleen geografisch, chronologisch (als tijdsbeeld), maar ook sterk afhankelijk van de categorie in de zin van gemeentelijk of religieus. Sinds de wetgeving uit 1829 die begraven in kerken en de bebouwde kom verbood, werden veel nieuwe begraafplaatsen aangelegd. Vooral bij de aanleg van gemeentelijke begraafplaatsen werd er veelal wel een landschapsarchitect ingeschakeld waardoor parkachtige landschappen tot stand kwamen die naast begraafplaats ook een recreatieve functie vervulden.
Protestantse begraafplaatsen bleven niettemin doorgaans pragmatisch van inrichting met weinig oog voor beplanting. Rooms-katholieke begraafplaatsen werden veelal aangelegd met hoofdpaden in een kruisvorm naar analogie van de plattegronden van kerken met een zogenaamde calvarieberg als weerspiegeling van het priesterkoor in de kerk. Soms kregen de hoofdpaden een accent door middel van begeleidende bomen, maar overigens lagen de graven zo dicht bij elkaar dat er geen ruimte was voor beplanting.
De Oude Begraafplaats
Geschiedenis
De tekening van Jan de Beijer uit 1738 geeft ons ook een beeld van het kerkhof in de 18e eeuw.
Het ommuurde kerkhof maakt een onverzorgde indruk. Geen enkele boom, ruw grasland en slechts enkele vervallen grafmonumenten. Dit beeld is niet uniek voor Valkenswaard. Er zijn ook van andere plaatsen dergelijke afbeeldingen bekend met een soortgelijk beeld.
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat dit beeld in de eerste helft van de 19e eeuw anders zou zijn geweest.
Als in 1860 een nieuwe kerk op de Markt in gebruik is genomen wordt de oude kerk successievelijk gesloopt. De bevolking van Valkenswaard groeit en er dient zich de noodzaak tot uitbreiding aan. In 1887 wordt zodoende de begraafplaats aan de zuidzijde uitgebreid.
Er komt een nieuwe poort en pad ter ontsluiting van de begraafplaats. Het pad wordt begeleid door drie paren beukebomen. (een daarvan is inmiddels verdwenen) (rode stippen). Uit dezelfde tijd dateren zeer waarschijnlijk ook de drie beukebomen langs de oostgrens. (groene stippen)
In 1900 koopt de Hervormde Gemeente van Valkenswaard het noordwestelijk deel van de begraafplaats, waar van oudsher de protestanten begraven worden. Er komt dan aan de westzijde een nieuwe poort en langs de zuidgrens wordt een drietal esdoorns geplant.
Ook in 1900 wordt een voormalige akker door de rk-parochie van St. Nicolaas ingericht als bijzondere begraafplaats. Gekozen wordt voor een aanlegstructuur als bovenomschreven.
Waarom de richting van het hoofdpad gekozen wordt zoals het ligt is niet bekend. Was het de vorm van het perceel, was het willekeur of ingegeven door aardmagnetisme? 1 Enige relatie tot de Nicolaaskerk is er in elk geval niet.
Oorspronkelijk lag de toegangspoort aan de ‘oude’ Kerkhofstraat, een situatie die vermoedelijk als ’tijdelijk’ was bedoeld.
Van enige beplanting was, zoals gebruikelijk op rooms-katholieke begraafplaatsen gebruikelijk, geen sprake. De begeleidende lindebomen zijn pas omstreeks 1950 aangeplant.
Nog vóór 1926, het jaar waarin de beide rooms-katholieke parochies besloten hun beider begraafplaatsen als één geheel te gaan gebruiken, werd op de grens een rij berkenbomen (ruwe berk of betula pendula) geplant. Deze snelgroeiende boom heeft een korte levensduur.
In vak E zijn ze in de loop der tijd helemaal verdwenen en in vak N zijn ze inmiddels vervangen door nieuwe exemplaren.
In 1922 realiseerde de toen nog jonge Antoniusparochie zijn eigen begraafplaats aan de noordzijde tegen de bestaande begraafplaats.
Of er een ontwerpplan is geweest voor de inrichting, is niet bekend. Geconstateerd kan worden dat langs de noordgrens de 2e klasse-graven werden aangelegd waarvan er van de oorspronkelijke circa 25 nog twee resteren (de groene strook). In het midden, in vak ‘K’ liggen nog twee 1e klasse-graven zodat vermoed mag worden dat hier het ‘centrum’ was gedacht. Al na vier jaar werd besloten samen te gaan met het Nicolaaskerkhof.
Metamorfose
Na de ingebruikneming van Eikenhof in 1970 was het gemeentelijk beleid erop gericht de begraafplaats op termijn geheel op te heffen en op te nemen in het naastgelegen park. Anticiperend op die toekomstvisie werden door de gemeentelijke plantsoendienst bijzondere bomen geplant. Ook werden kleine boompjes, soms ‘gewone’ maar ook soms ook ‘bijzondere’, die ooit op graven werden geplant, groter en groter. En zodoende veranderde het aanzien steeds meer in een parkachtige aanblik.
Bomen en struiken
poncirus trifoliata
Poncirus trifoliata
Opvallende, grote struik tot kleine boom met een ronde kroon. De groene twijgen en takken vormen een grote sierwaarde en zijn meteen een belangrijk kenmerk. Ze zijn enigszins afgeplat en met forse, eveneens groene takdoorns bezet. De driedelige bladeren, waar de soort zijn naam aan dankt, bestaan uit omgekeerd eironde tot elliptische deelblaadjes. In de herfst kleuren deze geel voordat ze afvallen. Vanaf april tot in de vroege zomer verschijnen de alleenstaande bloemen. Deze zijn eerst komvormig maar spreiden zich bij uitbloeien geheel vlak. De bloemen geuren aangenaam. Meestal volgt er in augustus en september nog een minder rijke tweede bloei. De vruchten doen denken aan kleine sinaasappeltjes. Ze blijven lang groengeel maar kleuren uiteindelijk oranjegeel. Ze zijn zacht behaard en niet eetbaar.
wierookceder
De wierookceder( Calocedrus decurrens; voorheen Libocedrus decurrens) is een groenblijvende conifeer uit de cipresfamilie (Cupressaceae). Het natuurlijke verspreidingsgebied ligt in het westen van Noord-Amerika en loopt van Centraal-Oregon tot in het uiterste westen van Nevada en het noorden van Baja California.
Lokaal wordt de boom meestal incense cedar genoemd, maar om hem van andere soorten uit het geslacht Calocedrus te onderscheiden, wordt de naam California incense cedar gebruikt. De wierookceder wordt tot 57 meter hoog, met een stam met een diameter tot 3,6 meter. Waar de boom in Europa voorkomt, met name in oude tuinen, heeft de boom een lange, slanke vorm en bereiken ze maximaal 40 meter hoogte.
Californische cipres
De Californische cipres (Chamaecyparis lawsoniana) is een boom uit de cipresfamilie (Cupressaceae). De plant wordt ook wel lawsoncipres genoemd. De soort komt oorspronkelijk uit westelijk Noord-Amerika (Californië, Oregon). In Noord- en Midden-Europa wordt de boom veel aangeplant als beschutting en als sierboom. Gekweekte varianten zijn veel in parken, tuinen en op kerkhoven te zien. In Amerika kan de boom wel 60 m hoog worden, in Europa is 40 m het maximum.
atlasceder
De atlasceder (cedrus atlantica) is een boom uit de dennenfamilie (pinaceae). De soort komt van nature voor in het Atlasgebergte en wordt sinds de 19e eeuw vaak aangeplant als sierboom in West-Europese parken en tuinen. Een volwassen boom kan tot 40 meter hoog worden. De enorme hoogte die hij kan bereiken heeft tot gevolg dat hij in parken meestal gekapt moet worden voordat hij volgroeid is. De soort staat op de Rode Lijst van de IUCN geklasseerd als ‘bedreigd’
In Zuid-Europa wordt de atlasceder soms ook aangeplant voor het hout. De atlasceder levert geurig hout dat erg duurzaam is voor binnenhuisgebruik. Door middel van stoomdestillatie wordt uit het hout etherische olie gewonnen, dit wordt cederolie genoemd.
rode beuk
Rode beuk of Fagus sylvatica ‘Atropurpurea’, is een mooie roodbladige beuk met purperrood blad. Het woord beuk is verwant met het woord ‘boek’. Bij de eerste boekingen werden plankjes van beukenhout gebruikt en bij de uitvinding van de boekdrukkunst werd het hout gebruikt om letters te vervaardigen. Fagus komt van het oud Griekse woord phegos of fago (een boom met ronde eetbare vruchten). Sylvatica betekent: in het bos groeiend.
apenboom
De slangenden of apenboom (Araucaria araucana) is een conifeer die van nature groeit in het zuiden van Chili en het zuidwesten van Argentinië. Het is een altijdgroene boom die tot 40 m hoog kan worden en een stamomtrek van 1,5 m kan bereiken. De boom wordt ook wel apetreiter, apenpuzzel, kandelaarden of apeverdriet genoemd. De boom is in 2005 geplant.
mammoetboom
De mammoetboom of reuzensequoia (Sequoiadendron giganteum) is een boom uit de cipresfamilie (Cupressaceae). De soort komt van nature voor in Californië waar hij groeit op de westelijke hellingen van de Sierra Nevada tussen 1200 en 2400 m hoogte.
De grootste mammoetboom is de ‘General Sherman’. Deze boom is te vinden in het Sequoia National Park in Californië, heeft een hoogte van ruim 83 m, een omtrek van 31 m bij de bodem en 26 m op borsthoogte. De boom zou uiteindelijk een hoogte kunnen bereiken van 95 m en een omtrek bij de bodem van ruim 34 m.
De kroon is smal en kegelvormig. De uiteinden van de takken buigen naar voren. De schors is roodachtig bruin, dik, zacht en vezelig. Later wordt de schors donkerder en gegroefd. De richels steken soms ver uit. De schors is heel zacht en kan gemakkelijk ingeduwd worden. Men kan ertegen stompen zonder de vuist te verwonden. De boom heeft blauwgroene of donkergroene schubnaalden van 4-7 mm lang. De kegelvruchten zijn bruin en eivormig, 5-8 cm lang en hangen aan lange steeltjes aan de hoofdtwijgen.
De mammoetboom heeft een zeer dikke bast en een hoge kruin, zodat bij een bosbrand het vuur de belangrijkste delen van de boom niet kan aantasten.
De boom levert duurzaam hout, dat te zacht is om als constructiemateriaal gebruikt te worden. Reuzenbomen die worden geveld versplinteren vaak in ernstige mate als ze omvallen, waardoor een groot deel van het hout onbruikbaar wordt.
Als sierboom worden mammoetbomen aangeplant in Europa, maar daar zijn ze voorlopig aanmerkelijk kleiner dan in Californië.
Paddestoelen
rode kelkzwam
De rode kelkzwam (Sarcoscypha coccinea), soms ook rode bekerzwam of vermiljoenbekerzwam genoemd, is een in loofbossen en parken voorkomende paddenstoel. Hij is in de winter en het vroege voorjaar te vinden op vaak bemost verterend hout op vochtige, voedselrijke grond.
- zie hiervoor www.wichelen.nl
↩︎